Observaties

door Jan Vlug, advocaat te Deventer

Archive for september, 2019

Is de maximumstraf in het minderjarigenstrafrecht te laag?

Posted on: september 25th, 2019 by Jan Vlug

Met enige regelmaat (ook vandaag weer bij monde van CDA kamerlid Madeleine van Toorenburg) duiken er, meestal naar aanleiding van een concrete strafzaak, artikelen in de media op die erg focussen op de straf die in het minderjarigen strafrecht maximaal kan worden opgelegd: 2 jaar jeugddetentie. Ook in geval van moord en doodslag, verkrachting, roofovervallen en ga zo maar door. Hoewel dit maximum bestaat is het zelden het hele verhaal.

De hoofdregels is dat kinderen tot 12 jaar niet kunnen worden vervolgd. Tussen 12 en 16 is de maximumstraf 12 maanden jeugddetentie en van 16 tot 18 24 maanden jeugddetentie. De rechter kan echter besluiten om in geval van een verdachte tussen de 16 en 18 jaar, het volwassenen strafrecht toe te passen, dat wil zeggen inclusief de maximale gevangenisstraf van 30 jaar en oplegging van TBS. Alleen levenslang kan niet worden opgelegd. De rechter zal dat doen als hij/zij daartoe grond vindt in de ernst van de feiten, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.

Verder is het zo dat in de meeste gevallen naast de maximale jeugddetentie de maatregel van Plaatsing in een Jeugdinrichting zal worden opgelegd (PIJ). In de volksmond wordt de PIJ ook wel jeugd-TBS genoemd. De PIJ wordt opgelegd als sprake is van een ontwikkelingsstoornis of psychiatrische aandoening voor de duur van 3 jaar, waarvan het laatste jaar voorwaardelijk. Bij een gewelds- of zedenmisdrijf kan de maatregel verlengd worden tot 5 jaar, waarvan het laatste jaar voorwaardelijk en daarna in sommige gevallen met nog 2 jaar.

Indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat eist kan de PIJ na afloop van deze 7 jaren worden omgezet in TBS met dwangverpleging, die vervolgens steeds en onbeperkt kan worden verlengd. Theoretisch kan dat dus levenslang duren. Daarmee heeft de rechter een enorm instrumentarium tot zijn/haar beschikking om de maatschappij maximaal te beveiligen. Ook tegen diegenen die bij het plegen van het gronddelict minderjarig (vanaf 12!) zijn. Daarnaast biedt het minderjarigenstrafrecht de veroordeelde minderjarigen alle kansen op een nieuwe start en vaak broodnodige behandeling.

Als de rechter desondanks niet kiest voor toepassing van het meerderjarigenstrafrecht of oplegging van de PIJ, is er dus waarschijnlijk meer aan de hand. Dat kan van alles zijn. Ofwel de zaak is niet zo ernstig, of er is spraken van eigen schuld bij het slachtoffer,wat precies blijft vaak verborgen omdat minderjarigen nu eenmaal achter gesloten deuren worden berecht. Daar zijn goede redenen voor (bijvoorbeeld om te voorkomen dat een kind zijn/haar hele leven door die ene misstap zal worden achtervolgd), maar het beperkt de burger en de media wel om kennis te nemen van de redenen en overwegingen die hebben geleid tot het wel of niet toepassen van het meerderjarigenstrafrecht of het al dan niet opleggen van de PIJ.

De straf van maximaal 2 jaren lijkt laag, maar de jarenlange “Plaatsing in een Jeugdinrichting” voelt voor de veroordeelde zeker ook aan als straf. Zo’n jeugdinrichting wijkt namelijk nauwelijks af van een jeugdgevangenis. Het zijn, zeker in de beginjaren van de maatregel, zeer gesloten inrichtingen met, afhankelijk van het delict en de persoon van de dader, zware regimes. Bovendien maakt het feit dat je niet weet wanneer de maatregel eindigt, het er niet makkelijker. Onzekerheid is erger dan precies weten wanneer je de buitenlucht weer in mag.

Al met al duurt in de zaken waar de maatschappelijke verontwaardiging het grootst is, de straf relatief kort, maar de behandeling in gesloten inrichtingen relatief lang. Alles bij elkaar genomen is dat meer dan voldoende om minderjarigen, die vaak een ellendige achtergrond hebben, te helpen en tegelijkertijd de maatschappij te beveiligen en tegemoet te komen aan de gerechtvaardigde wens om de slachtoffers vergelding te bezorgen.

Wie betaalt de schade?

Posted on: september 2nd, 2019 by Jan Vlug

Mede naar aanleiding van de miljoenen aan schadevergoeding die er worden gevorderd door slachtoffers in de zaak van Jawed S., de man die ervan wordt verdacht mensen op het centraal station van Amsterdam, het volgende:

De afgelopen jaren klonk met grote regelmaat de gerechtvaardigde roep om het slachtoffer een grotere rol te geven in het strafproces. Op zich lijkt dat iets waar een mens niet tegen kan zijn. Bovendien is het voor buitenstaanders vaak moeilijk te verkroppen dat de problemen van verdachten  een grote rol spelen in diens strafproces, waardoor de problemen van de slachtoffers, hun nabestaanden en familieleden onderbelicht lijken. Wie wil hun lijden, hen aangedaan door de verdachte, nu niet verlichten. Liefst ook ten koste van die verdachte? Dat is immers rechtvaardig en draagt bovendien bij aan een strengere bestraffing.

Deze roep, met grote graagte versterkt door de media, bleek niet aan dovemans oren gericht. In rap tempo is wetgeving doorgevoerd die het spreekrecht voor slachtoffers en de mogelijkheid van schadevergoeding heeft uitgebreid. De reden van dit alles is dat straf alleen onvoldoende genoegdoening lijkt te bieden. Niet alleen moet de verdachte luisteren naar hetgeen hij heeft aangericht, hij moet ook betalen. Het gevolg van deze wetgeving is dat rechters op grote schaal zijn begonnen om, conform de Wet, verdachten te veroordelen tot het vergoeden van vaak torenhoge schadevergoedingen.

Daarbij wordt vrijwel standaard de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel uitgesproken. Dat laatste houdt in dat de Staat (het CJIB) de incasso van het toegewezen bedrag zal verzorgen zodat het slachtoffer dat niet zelf hoeft te doen. Bovendien bepaalt de rechter bij het vonnis de duur van de vervangende hechtenis bij niet-betaling (€ 50,= per dag met een maximum van 1 jaar). Om het slachtoffer nog verder tegemoet te komen, is daarbij bepaald dat de Staat alle schadevergoedingen tot € 5.000,= die niet binnen 8 maanden door de veroordeelde zijn betaald, voorschiet en de betaalde bedragen vervolgens verhaalt op de betreffende veroordeelde. Bij sommige feiten echter, is dat voorschieten nog ruimhartiger. Het maximum van € 5.000,= geldt namelijk niet bij onder andere: openlijk geweld, moord, doodslag, alle zedendelicten, mensenhandel, mishandeling, diefstal met geweld en afpersing (zie art. 2 van het Uitvoeringsbesluit Voorschot Schadevergoedingsmaatregel).

Nu wordt misdaad meestal niet bedreven door personen die hun (financiële) zaken goed op orde hebben. Sterker nog: het overgrote deel van de misdrijven wordt gepleegd vanwege uitzichtloze armoede, onderontwikkeling, verslaving, psychiatrische problemen en andere narigheid. Het is, kortom uiterst zelden dat een veroordeelde in staat is de aan hem opgelegde schadevergoeding te voldoen. Als er ooit geld is geweest, is dat vrijwel altijd al verbrast of opgesnoven tegen de tijd dat iemand wordt opgepakt. Daar komt in de ernstiger gevallen nog bij dat iemand aan wie een jarenlange gevangenisstraf wordt opgelegd sowieso niet in staat is iets te verdienen en dus te betalen.

Het gevolg van dit alles is dat de Staat dus in de meeste gevallen de toegekende schadevergoeding “voorschiet”. Dat loop aardig in de papieren. Een voorbeeld hiervan is de uitspraak ECLI:NL:GHARL:2013:4608.  In deze uitspraak kende het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een slachtoffer van mensenhandel (gedwongen prostitutie) een schadevergoeding toe van maar liefst
€ 870.000,=, zijnde het bedrag dat zij volgens het Hof met de prostitutie had verdiend en wat haar door de veroordeelde was afgenomen. Ik vermoed dat dit gehele bedrag door de Staat is “voorgeschoten” in afwachting van de incassomaatregelen die het CJIB op deze buitenlandse verdachte zal loslaten nadat deze zijn 6 jaren gevangenisstraf zal hebben uitgezeten…….

Die incassomaatregelen zullen bestaan uit het ofwel treffen van een, gelet op de draagkracht van een zojuist vrijgekomen gedetineerde, minimale afbetalingsregeling van een paar tientjes per maand die stopt zodra hij zijn thuisland weer heeft betreden, ofwel uit het executeren van de opgelegde vervangende hechtenis van een jaar (waarvan de kosten ca € 240,= per dag bedragen). In beide gevallen kan de Staat naar dit voorgeschoten, astronomische bedrag fluiten.

Ander voorbeeld: bij vonnis van de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2019:5135) is aan Noffel F. terzake moord een levenslange gevangenisstraf opgelegd en betaling van ca € 300.000,= aan de nabestaanden. Dat klinkt prachtig in ronkende persberichten, maar met het voorgaande in het achterhoofd, sluit ik niet uit dat dit volledige bedrag door de Staat zal worden voldaan. F. heeft immers levenslang.

Ik kan daar, ook niet met de gerechtvaardigde wens om slachtoffers schadeloos te stellen in het achterhoofd, de redelijkheid niet van inzien. Waarom zou de Staat en daarmee de belastingbetaler, voor die schade moeten opdraaien? Het tart alle wettelijke regels van het schadevergoedingsrecht en het maakt het bovendien lucratief een zo hoog mogelijk verzoek tot vergoeding van die schade in te dienen. Ook dat lijkt mij onwenselijk.

Ik ben benieuwd hoeveel de Staat de afgelopen jaren bij wijze van “voorschot” in totaal aan slachtoffers heeft voldaan en hoeveel daarvan is verhaald op de betreffende veroordeelden. Een mooi WOB-verzoek voor een journalist, lijkt me.

De verdachte moet betalen, maar als die dat niet kan en dus tot een jaar extra moet zitten, horen op de vergoeding dezelfde verjarings- en andere regels te gelden als in het gewone schadevergoedingsrecht.